Hoe gevaarlijk is oorlogsverslaggeving?
Hoe gevaarlijk is oorlogsverslaggeving?
Laatste update: 01-04-2024
Oorlogsverslaggeving is de gevaarlijkste tak van de journalistiek. Journalisten zetten hun eigen leven op het spel door verslag te doen van gewapende conflicten in de wereld. Sinds het begin van de Gaza oorlog zijn tientallen journalisten en medewerkers omgekomen. Maar wat zijn precies de gevaren? Zijn die in de loop van de tijd veranderd? En zijn OSINT-journalisten, die online sporen van oorlogshandelingen achterhalen, de veilige toekomst van oorlogsverslaggeving? Een persoonlijke blik op het vak van oorlogsjournalist Hans Jaap Melissen.
Redacteur: Hans Jaap Melissen
Hoeveel journalisten komen er jaarlijks om bij hun werk in oorlogsgebieden?
De organisatie RSF, Reporters Sans Frontières, houdt bij hoeveel ‘mediawerkers’ (journalisten en ondersteuning) er jaarlijks doodgaan in de wereld. In erg gewelddadige jaren waren dat er soms ruim 140 (in 2012 en 2013, door oorlogen in Irak en Syrië) tot rond de vijftig in bijvoorbeeld 2019.
De getallen gaan over een mix van lokale en buitenlandse journalisten. Alleen wanneer buitenlandse journalisten overlijden, is dat vaak groter nieuws, terwijl in elke oorlog juist meer lokale journalisten doodgaan. Soms zijn dat journalisten die als tolk of producer werken voor buitenlandse media. Maar vaak zijn ze op pad voor lokale media.
Sinds de Gaza-oorlog die na de gruwelijke Hamas-slachtpartij in Israël van 7 oktober 2023 begon, doodde Israël tientallen Palestijnse journalisten. Onduidelijk is hoeveel er omkwamen tijdens hun werk en wat de exacte omstandigheden waren. Overigens bleven buitenlandse journalisten in deze oorlog gespaard: die kregen simpelweg geen onafhankelijke toegang tot Gaza.
Welke risico's loopt een oorlogsverslaggever in een oorlog?
In de vroege ochtend van 6 oktober 2023 sloeg, met een waanzinnig harde knal, een raket in pal voor mijn hotel in de Oekraïense stad Charkiv. De ingang werd verwoest, alle ramen aan de voorkant vlogen eruit, inclusief de deuren. Ik kwam, tussen de scherven, met de schrik vrij, net als de andere journalisten die in het hotel logeerden. In de buurt vielen wel gewonden en verder, bij een tweede raket, enkele doden.
De raket liet weer zien dat verslag doen van gevaren ook kan betekenen dat je dezelfde risico’s loopt als de mensen over wie je komt berichten. Al blijft de kans nog steeds veel groter dat je níet wordt geraakt, dan wél. Toch waren er in Oekraïne tot dat moment al zo’n 17 journalisten om het leven gekomen, sinds de grote Russische invasie van 24 februari 2022.
Welke Nederlandse journalisten zijn omgekomen in oorlogen?
Een van de ergste keren dat het misging met Nederlandse journalisten in oorlogsgebied was in 1982 in El Salvador. Vier IKON-medewerkers werden in een hinderlaag vermoord: Hans ter Laag, Jan Kuiper, Joost Willemsen en Koos Koster.
In hetzelfde El Salvador werd een aantal jaren later, in 1989 de Nederlandse cameraman Cornel Lagrouw gedood. Schrijvend journalist Sander Thoenes kwam in 1999 in Indonesië om het leven en cameraman Stan Storimans in 2008 in Georgië. Fotograaf Jeroen Oerlemans werd doodgeschoten in Libië in 2016.
Wat zijn de gevaren en hoe kun je je als journalist daartegen beschermen?
Uiteraard vormen raketten, kogels en mijnen een gevaar voor de oorlogsjournalist. Volkswoede is ook een belangrijke, waarbij je bijvoorbeeld persoonlijk wordt aangekeken op iets wat jouw regering heeft gedaan, of ‘het buitenland’ heeft gedaan. Ambassades zijn vaak al dicht, en de journalist is nog een van de weinige gezichten van het buitenland. En soms wordt er direct afgerekend met een journalist omdat die heeft bericht op een manier die mensen vervelend vinden.
Tegen fysieke gevaren kun je je beperkt beschermen, bijvoorbeeld met een kogelwerend vest en helm. Toch bieden die nauwelijks bescherming als er grote raketten dichtbij neerkomen. Ook val je eerder op en word je misschien eerder doelwit, van geweld of een ontvoering. Een gepantserde auto is soms een oplossing, maar niet iedereen kan zich die veroorloven. Ook hiervoor geldt: veel wapens zijn prima in staat een gepantserd voertuig te vernietigen.
Belangrijkere elementen in de basisuitrusting van de oorlogsverslaggever zijn voorzichtigheid en gezond verstand. Ook moet je risico’s nemen die jij zelf acceptabel vindt en je niet laten opjutten door anderen die misschien verder gaan. Oorlogsfotografen moeten soms ook verder gaan om hun werk goed te doen.
Verder is het belangrijk dat je neutraliteit uitstraalt. Zeker ook omdat strijdende partijen vaak berichtgeving van journalisten in twijfel trekken en hopen dat hun eigen propaganda wordt overgenomen. Dan moet je beseffen dat nog steeds ‘de waarheid in een oorlog het eerste slachtoffer is’. Een cliché misschien, maar het wordt nog te vaak vergeten.
Op welke manier heeft internet oorlogsverslaggeving veranderd?
Dat je overal in de wereld berichtgeving uit vrijwel alle landen live kunt volgen, heeft ook gevolgen gehad voor de oorlogsjournalistiek. Strijdende partijen kunnen, anders dan vroeger, precies zien welke verhalen journalisten maken, die met Google Translate vertalen en journalisten daarop aanspreken.
Het gebruik van sociale media levert soms ook problemen op. Uit eigen ervaring weet ik dat je voorzichtig moet zijn met berichten plaatsen op Twitter (nu 'X'). Ik ben ooit bijna uit Raqqa (Syrië) verwijderd omdat een Koerdische militie dacht dat ik hen op Twitter ‘terroristen’ noemde. Ik deed dat helemaal niet, maar het waren wel de woorden waarmee iemand mijn tweet citeerde.
Het is continu alert zijn.
Strijdende partijen gebruiken steeds meer sociale media, waar ze hun verhaal kunnen vertellen zonder tussenkomst van een kritische journalist. Ze zien journalisten soms daarom liever gaan of niet komen. Groepen als IS lieten, op een paar geregisseerde bezoeken na, zelfs nooit journalisten toe aan hun kant. IS stuurde lange tijd zelf propagandavideo’s naar buiten. Wie toch probeerde om IS te bezoeken, zoals de Japanse journalist Kenji Goto deed, werd gedood.
Is oorlogsjournalistiek ingewikkelder geworden?
In Libië word ik in 2011 letterlijk met applaus binnengehaald, als ik arriveer in de stad Benghazi, waar de autoriteiten van dictator Gadhafi net zijn verdreven. Ook in Syrië zien de rebellen de komst van westerse journalisten als bewijs dat hun revolutie, deels al, is geslaagd. Zij halen toch maar mooi buitenlandse journalisten binnen, zonder dat die een visum hebben van de oude overheid. Ze hopen bovendien dat wij hun verhaal aan de wereld vertellen. Maar al vrij snel merken ze ook, tot hun teleurstelling, dat de meeste buitenlandse journalisten er niet zijn om kritiekloos reportages over de rebellen te maken. Veel rebellen lijken dus wel voor nieuwe vrijheden te strijden, maar de daarbij behorende persvrijheid zien ze het liefst ingevuld zoals ze dat altijd hebben gekend. De lokale pers is voorheen op de hand van de macht geweest (of gewoon onderdeel daarvan) en nu de rebellen zichzelf als de nieuwe macht zien, moeten journalisten hun kant kiezen.
Als opstandelingen in Syrië ook nog ontdekken dat al die reportages er niet toe leiden dat het westen, anders dan in Libië, substantieel ingrijpt, wordt dat afgereageerd op de journalisten. Met woorden eerst nog. Met minder toegang daarna. En uiteindelijk met moordaanslagen of bedreigingen. Eerst op lokale journalisten en als de opstand in Syrië verder radicaliseert, worden buitenlandse journalisten steeds meer interessante ‘objecten’ om ontvoerd te worden, voor financiële of ideologische doeleinden.
De extremisten waar collega Oerlemans dan nog aan ontsnapt, zijn uiteindelijk in staat om, onder de naam IS, veel meer journalisten te ontvoeren. Een aantal wordt na betaling van losgeld vrijgelaten. Anderen, zoals de Amerikaanse journalisten James Foley en Steven Sotloff worden onthoofd. Juist door de aanwezigheid van IS of groepen die zich in andere landen solidair met IS hebben verklaard, ga je als oorlogsjournalist steeds minder opvallend te werk. Vroeger plakte je bijvoorbeeld de letters TV op je auto, een makkelijk van ver af te lezen logo dat aangeeft dat je journalist bent. Dat doen journalisten steeds minder, omdat het voor veel groepen een uitnodiging is je aan te vallen of te ontvoeren.
Wat zijn de kansen voor de oorlogsverslaggeving?
Terwijl strijdende partijen steeds beter kunnen zien wat journalisten doen en ook vaker restricties opleggen aan de mate van toegang die journalisten krijgen, is er ook nog positief nieuws. Er is een nieuw soort oorlogsverslaggever bij gekomen, eentje die zijn of haar luie stoel niet eens uit hoeft: de journalist die gebruik maakt van Open Source Intelligence: OSINT. De Brit Eliot Higgins is daarvan een bekend voorbeeld. Met zijn onderzoekscollectief Bellingcat, zoekt hij sociale media af naar informatie over oorlogen en crises in de wereld. Hij vergelijkt bijvoorbeeld foto’s en filmpjes op Facebook, Twitter of Youtube van wapensystemen en probeert die aan de hand van satellietbeelden te lokaliseren. Higgins kon al vroeg duidelijke uitspraken doen over welk soort raket het vliegtuig vol met Nederlanders (MH17) uit de lucht heeft geschoten boven Oekraïne in 2014.
Het is een heel andere manier van oorlogsverslaggeving. Toch zijn de skills die je als OSINT-oorlogsjournalist moet hebben ook weer niet zo verschillend van de verslaggever ter plekke. Zo is in het veld een van de basisregels dat je tot in detail de omgeving in je opneemt. Ironisch genoeg precies de manier waarop de onderzoekers van Bellingcat video’s of foto’s uit een oorlogsgebied bekijken.
Een andere nieuwe ontwikkeling in de oorlogsjournalistiek is het inzetten van lokale journalisten als de reportagemakers zelf. Dus niet meer alleen als ‘hulpje’. Verschillende media als NOS en Nieuwsuur huren op sommige momenten lokale teams in die, in overleg met de redactie in Nederland, op pad gaan om het ruwe materiaal voor de reportage te verzamelen. Vaak wordt de reportage dan wel weer in Nederland in elkaar gezet. Deze manier van werken is bijvoorbeeld een optie op plekken waar buitenlandse media geen toegang krijgen, of als bezuiniging.
Wel zijn er ook nadelen. Er kan een cultureel verschil bestaan in de manier van vragen stellen. Soms vinden lokale journalisten bepaalde onderwerpen taboe, of willen die liever niet al te kritisch verslaan. Het is namelijk niet altijd makkelijk om als journalist enige distantie te kunnen houden bij een conflict dat jouzelf ook treft.
Heeft de klassieke oorlogsverslaggeving nog toekomst?
Heel erg vroege vormen van oorlogsverslaggeving, honderden jaren geleden, kenmerken zich door verslaglegging achteraf, vaak door mensen die er zelf niet eens echt bij waren geweest. Of, als ze de oorlog wel van dichtbij had meegemaakt, waren het meer oorlogsnotulisten, die onder het gezag van het leger stonden en soms zelfs een rang kregen. Dat dit niet de weg is naar objectieve en kritische berichtgeving, is makkelijk te begrijpen.
Maar ook in de moderne oorlogsverslaggeving blijft er een spanningsveld bestaan tussen vrije informatie en militaire en politieke belangen. Journalisten krijgen bijvoorbeeld wel toegang tot het oorlogsgebied, maar worden vervolgens beperkt in wát ze mogen berichten. Ze worden gecensureerd, of doen alvast aan zelfcensuur. Dat overkomt Nederlandse journalisten vandaag de dag nog steeds als ze ‘embedden’ (meedraaien met en logeren bij de militairen) bij het Nederlandse leger.
Onafhankelijk op pad zijn in een oorlogsgebied heeft wat mij betreft nog steeds de nadrukkelijke voorkeur. Oorlogsverslaggeving vanuit de werkkamer (OSINT - Open Source Intelligence) zal niet de oorlogsverslaggeving ter plekke kunnen vervangen. Beide manieren vullen elkaar wel aan. Met een combinatie van mensen die ter plekke gaan en mensen die op afstand oorlogshandelingen in kaart brengen en met het inzetten van lokale journalisten (rekening houdend met de beperkingen daarvan) hebben we een manier van oorlogsverslaggeving waarmee we jaren vooruit kunnen.
In het kort:
In een oorlog loopt een journalist dezelfde risico's als de mensen over wie zij berichten. Al blijft de kans nog steeds veel groter dat je níet wordt geraakt, dan wél.
Tussen 1982 en 2016 zijn acht Nederlanders in verschillende conflicten in verschillende delen van de wereld tijdens hun mediawerk gedood.
Raketten, kogels en mijnen zijn een gevaar voor de oorlogsjournalist. Maar ook volkswoede kan een risico zijn.
Oorlogen kun je tegenwoordig uit vrijwel de hele wereld live volgen en dat heeft gevolgen voor de oorlogsjournalistiek. Zo brengen strijdende partijen zelf propagandavideo's naar buiten en laten zij journalisten niet meer toe.
Sociale media bieden een nieuw onderzoeksterrein voor (oorlogs)journalisten: aan de hand van foto’s, filmpjes en satellietbeelden kun je soms meer bijdragen aan waarheidsvinding dan wanneer je ter plekke in een oorlog bent.
De nieuwe manier van oorlogsverslaggeving bestaat uit onderzoek vanuit de werkkamer (OSINT) in combinatie met verslaggevers ter plekke en lokale journalisten.
En je weet het!
Anderen het laten weten?