Waarom verzetten we de klok?

De zomertijd wordt officieel ingevoerd in 1977, tijdens de oliecrisis. Het idee is dat we op die manier meer energie kunnen besparen. Daarnaast wordt het besluit ook genomen met het oog op recreatie. ’s Avonds kunnen we dat uurtje langer licht goed gebruiken, bijvoorbeeld om leuke dingen te doen op een zwoele zomeravond.

Maar niet iedereen is blij met het besluit. Sommigen vinden het vervelend dat ze een uur eerder op moeten staan en zien op tegen een mini-jetlag. Het zou slecht zijn voor de biologische klok van de mens. En boeren klagen: ze zijn bang dat hun vee in de war zal raken van het plotselinge tijdsverschil.

De discussie over winter- en zomertijd is nooit echt gaan liggen. In augustus 2018 laat de Europese Commissie weten dat ze af wil van het systeem winter- en zomertijd. Uiterlijk in maart 2019 moeten lidstaten besluiten of ze voorstander zijn van ofwel wintertijd, ofwel zomertijd.

Dit voorstel wordt doorgeschoven naar 2021. Maar verdwijnt uiteindelijk weer in de la. De toenmalige voorzitter van de EU wil het niet op de agenda zetten omdat een aantal landen meer wil weten over de effecten ervan. Het uitstel voorkomt een grote verscheidenheid aan tijden binnen Europa. Maar leidt er ook toe dat we voorlopig nog steeds ieder jaar de klok blijven verzetten. Hoewel de wintertijd tegenwoordig de 'echte tijd', namelijk de standaardtijd is, blijkt uit de geschiedenis dat onze tijdrekening voortdurend in beweging is.

En dan die eeuwige vraag: moet de klok ieder halfjaar nou vooruit of achteruit? Iedere keer bij het ingaan van de zomer- en wintertijd breken we daar ons hoofd over. En toch is dit met een simpel ezelsbruggetje te onthouden. 

Met de twee Engelse woorden 'spring' (lente) en 'fall' (herfst) kan je onthouden welke kant de klok op moet gaan. In het voorjaar 'springt' de klok een uur vooruit en in het najaar 'valt' de klok een uur achteruit.