Waarom is Parijs zo aantrekkelijk voor kunstenaars?
Waarom is Parijs zo aantrekkelijk voor kunstenaars?
Laatste update: 26-04-2024
Van Breitner tot Vincent van Gogh: veel kunstenaars vertrekken in de negentiende eeuw op artistieke pelgrimage naar Parijs. Waarom? Hoe ziet hun leven in Parijs eruit? En heeft Parijs nog steeds die aantrekkingskracht op Nederlandse kunstenaars?
Redacteur: Tess de Bruijn
Hoe ziet Parijs er in de negentiende eeuw uit?
In Parijs, daar gebeurt het. In de periode vanaf de Franse revolutie in 1789 tot 1914 broeit, bruist en borrelt het. Parijs is in die tijd de grootste metropool van het Europese continent en heeft een onweerstaanbare aantrekkingskracht op kunstenaars uit heel Europa.
Maar het is zeker in de beginjaren onrustig in de stad. De samenleving wordt gekenmerkt door veranderingen, revoluties en opstanden. In de negentiende eeuw volgen wisselingen van staatsvorm elkaar om de haverklap op en deze vergaan doorgaans niet zonder bloedvergieten. De machthebbers gebruiken de guillotine gretig, onder luid gejoel van het volk.
Parijs trekt ondanks de rumoerige politieke situatie gedurende de negentiende eeuw in toenemende mate mensen aan uit alle delen van Europa. Zowel toeristen als ‘expats’ uit alle standen: van dokters en advocaten tot handwerkslieden, tuiniers en looiers. Kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer kijkt bij aankomst in de stad zijn ogen uit: “Men ziet hier de vreemdste typen van volk van de rijke in zijn rijtuig tot de voddenraper die met zijn haakje het vuil van de straat omwoelt”.
“Ge zult heel wat te vertellen hebben aan de lui in Holland van wat ge in Parijs ziet”, schrijft Van Gogh in 1888 in een brief aan collega-schilder Arnold Koning. En daar heeft van Gogh in 1888 groot gelijk in. Parijs staat aan de vooravond van de Belle Epoque, het tijdperk waarin Parijs haar naam als centrum van de wereld van kunst en cultuur vestigt. De Belle Epoque is een rustige periode: de stad krijgt een opknapbeurt, oude arbeidersbuurten gaan tegen de grond en er komen brede boulevards.
Waarom is Parijs zo aantrekkelijk voor kunstenaars in de negentiende eeuw?
Parijs is in de negentiende eeuw de culturele hoofdstad van Europa en iedereen die ertoe doet vestigt zich een tijd in de stad. De stad vormt eeuwenlang al een bron van inspiratie voor kunstenaars, maar in de negentiende eeuw reizen dan uitzonderlijk veel kunstenaars naar de hoofdstad van Frankrijk af.
Bovendien speelt de opkomst van het spoor hierin een rol. In 1847 komt er daarnaast een directe treinverbinding vanaf Antwerpen waardoor de reistijd van de kunstenaars vanuit Rotterdam en Amsterdam slechts een dag bedraagt. Maar liefst 1 op de 5 Nederlandse kunstenaars uit de periode 1789-1914 verblijft een tijd in de Franse hoofdstad.
Nederlandse kunstenaars met ambitie vertrekken, veelal ook om een opleiding te volgen en in de leer te gaan bij de beste. Parijs biedt een oneindig scala aan carrièrekansen en de stad vormt een snelkookpan voor de ontwikkeling van de kunst. Als serieus kunstenaar moet je in de negentiende eeuw enige tijd in Parijs zijn geweest.
De beste opleidingen zijn namelijk te volgen in de stad: zowel op kunstgebied als in andere domeinen. Zo is de medische faculteit de meest prestigieuze ter wereld en behoort het Muséum d’Histoire Naturelle tot 1850 tot de beroemdste opleiding voor wetenschappers en botanisten.
In geen enkele stad is in de negentiende eeuw zo veel kunst te zien als in Parijs. Sinds 1793 verzamelt het Louvre de meesterwerken uit allerlei windstreken en van alle tijden. Vanaf 1818 kunnen kunstenaars en liefhebbers hun hart tevens ophalen in Musée de Luxembourg. De kunstenaars laten zich door de oude werken inspireren, kijken van ze af en zetten zich er tegen af.
Iedereen die ertoe doet in de kunstwereld zit in deze tijd in Parijs. Het is de plek waar de beste kunstcritici zich vestigen. Zij bezoeken de vele tentoonstellingen in de stad en beschrijven de kunst uitvoerig in kunsttijdschriften en salon. Ook de opkomende kunsthandel is belangrijk voor de kunstenaars. Die bloeit op door de vele potentiële klanten in de stad. Ook kunsthandelaar Theo van Gogh, de broer van Vincent, werkt in Parijs. Hij nodigt in 1886 zijn broer uit om naar de Parijse hoofdstad te komen.
Er is maar één Parijs, en hoe hard het leven hier ook moge zijn… de Franse lucht houdt de geest helder en doet je goed.
Vincent van Gogh aan Horace Mann Livens vanuit Parijs, 1886
Welke Nederlandse kunstenaars gaan allemaal naar Parijs?
De grote namen die in het laatste deel van de negentiende eeuw in Parijs verblijven zijn welbekend: Van Gogh, Mondriaan, Breitner. Maar ook kunstenaars als Van Spaendonck, Scheffer, Jongkind, Maris, Schwartze en Van Dongen zijn in Parijs op het juiste moment. Ze worden dronken met een jonge Picasso en kijken stiekem af bij Michelangelo.
Hollander in Parijs
De meeste Nederlandse kunstenaars belanden in de wijk Montmartre. De wijk ligt redelijk afgelegen en tot 1860 buiten de grenzen van de stad. Daarom hoeven de doorgaans arme kunstenaars geen stadsbelasting te betalen. Ook in de jaren na 1860 is de wijk goedkoper en is de wijk met zijn veleateliers dé ontmoetingsplek voor kunstenaars.
Van Gogh en Montmartre
De stad is een broedplaats van talent. Piet Mondriaan komt in aanraking met het kubisme van Picasso en Braque. Zijn werk is na zijn jaren in Parijs veel abstracter. Van Gogh komt in contact met het moderne impressionisme. Hij vindt dat aanvankelijk maar niets, maar een jaar later experimenteert hij onder andere met het lichte kleurenpalet van de impressionisten. Hoewel Van Gogh in Parijs nog geen kunstwerk verkoopt zijn de twee jaar in Parijs cruciaal voor de schilder. Zijn werk is moderner en het levert hem bekendheid op binnen belangrijke kunstkringen.
Vriendschappen tussen kunstenaars werpen hun vruchten af. Zo gebruikt de bloemenschilder Gerard van Spaendonck zijn invloedrijke positie als hofschilder geregeld om jonge kunstenaars op weg te helpen. Schilder Johan Barthold Jongkind verlaat de stad in 1853 door schulden en uitblijvende erkenning. Na een miserabele paar jaar in Nederland regelen zijn Parijse vrienden zijn terugkomst. Eenmaal terug in Parijs komt de carrière van Jongkind tegen alle verwachtingen in tot bloei.
Maar ook vriendschappen met kunsthandelaren komen van pas. Al snel na aankomst in Parijs in 1864 ontmoet de Nederlandse kunstenaar Frederik Hendrik Kaemmerer de kunsthandelaar Goupil. Hij haalt Kaemmerer over om zijn werk vooral te richten op de wens van zijn rijke clientèle. In twee jaar verandert de stijl van Kaemmerer totaal en groeit hij dankzij Goupil uit tot een van de best verkopende kunstenaars in Parijs.
De Nederlandse kunstenaars raken geïnspireerd door de stad. George Hendrik Breitner fotografeert aan het eind van de 19e eeuw ter inspiratie veel Parijse straten en vereeuwigd die vervolgens later op doek. “Parijs trok me als een lichtfakkel aan”, zegt Kees van Dongen. Hij laat zich inspireren door de stad en schildert de stad ‘lumineus’. Kunstenaar Johan Barthold Jongkind legt het veranderende Parijs van stedenbouwkundige Haussmann vast in zijn losse stadsgezichten. Met hun schilderijen dragen de kunstenaars bij aan het mythische beeld van de stad.
Waarom Parijs tot eind jaren 60 Nederlandse kunstenaars trekt
Ook na de Tweede Wereldoorlog blijft Parijs Nederlandse kunstenaars aantrekken, met name in de jaren 50 en 60. Schrijvers en kunstenaars als Karel Appel, Jan Wolkers, Hugo Claus, Corneille, Remco Campert en Ed van der Elsken reizen naar Parijs. De kunstenaars ervaren het naoorlogse Nederland als intolerant en bekrompen. Vooral onder jonge kunstenaars heerst een grote vrijheidsdroom: land bevrijd, kunst bevrijd. Maar daar lijkt na de oorlog weinig van terecht te komen.
Jean Dubuffet
Schrijvers, kunstenaars en intellectuelen verzetten zich tegen de restauratie van de vooroorlogse conventies en zien Frankrijk als lichtend voorbeeld. Want net als in de negentiende eeuw gist en broeit het in Parijs. Het verzet tegen de conservatieve maatschappij en de autoriteiten bereikt uiteindelijk in mei 1968 haar hoogtepunt met de studentenopstand.
Parijs blijkt opnieuw een broedplaats voor vernieuwing in de kunst. Kunstenaars als Appel en Corneille die na de oorlog naar Parijs trekken breken in deze jaren door als lid van de internationale Cobra-beweging. Deze avant-garde beweging richten kunstenaars uit Denemarken, België en Nederland op in café Notre Dame in Parijs op 8 november 1948. Ze gebruiken Frans als voertaal. Alle traditionele opvattingen over kunst, die de ontwikkeling van een nieuwe, ongebonden creativiteit in de weg staan, ruimen ze met hun experimentele kunst uit de weg.
Een jonge Jan Cremer vertrekt eind jaren 50 naar de stad en breekt in de internationale kunstwereld door met zijn ‘peinture barbarisme’: woest beschilderde doeken met veel verf gemengd met materialen.
Ook schrijvers vertrekken in deze jaren naar Parijs. De Fransen nemen volgens hen literatuur en kunst serieus, in tegenstelling tot de Nederlanders. Schrijvers en filosofen zijn in Frankrijk nationale figuren en spelen in de publieke opinie een rol van betekenis. Simon Vinkenoog schrijft over zijn vertrek naar Parijs in 1948: “Ik stikte in Amsterdam, het was me er te klein, er gebeurde hier niets”. Voor Vinkenoog is Parijs net als voor schrijver Rudy Kousbroek een bevrijding.
De schrijvers behoren tot de Vijftigers: de groep schrijvers en dichters die zich net als de kunstenaars van de Cobra-beweging verzetten tegen de kunstopvattingen van hun voorgangers. In Parijs ontmoeten ze elkaar in de velen café’s.
Heeft Parijs nog altijd de aantrekkingskracht op Nederlandse kunstenaars?
Parijs heeft niet meer de aantrekkingskracht als weleer. De strijd om de titel van de belangrijkste kunststad ter wereld tussen New York en Parijs begint na de Tweede Wereldoorlog.
De kunst uit New York is in deze tijd anders dan in Parijs. Het is de tijd van het abstracte expressionisme van Mark Rothko, Jackson Pollock, Barnett Newman en Willem de Kooning. In Parijs leggen kunstenaars als Jean Dubuffet de nadruk op het eindresultaat, kunstenaars uit New York vinden dat te traditioneel. Volgens de ‘New York School’ moet de kunst juist het resultaat zijn van het proces van het schilderen, het zogenaamde ‘actionpainting’.
In de daaropvolgende decennia ontwikkelt New York zich tot de stad met de belangrijkste kunsthandelaren en de meest invloedrijke kunstcritici. Parijs verliest langzaamaan zijn aantrekkingskracht. Of zoals Joost Zwagerman het mooi verwoordt: “Vroeger trok je naar Parijs om de toekomst naar je hand te zetten. Vijftig jaar later beland je in Parijs om je verleden uit te breiden.”
In het kort
In Parijs gebeurt het in de periode van 1789 tot 1914. Parijs is in die tijd de grootste metropool van het Europese continent en heeft een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mensen uit heel Europa.
Parijs is de culturele hoofdstad van Europa in de negentiende eeuw en iedereen die ertoe doet in de kunstwereld zit in deze tijd daar. De stad biedt een oneindig scala aan carrièrekansen en Parijs vormt een snelkookpan voor de ontwikkeling van de kunst.
Schilders als Van Spaendonck, Scheffer, Jongkind, Maris, Schwartze, Van Dongen, Van Gogh, Mondriaan en Breitner zijn in Parijs op het juiste moment. De stad inspireert de kunstenaars, en de kunstenaars inspireren elkaar.
Kunstenaars ervaren het naoorlogse Nederland als intolerant en bekrompen. Het bijna mythisch karakter van een vrije stad trekt kunstenaars en intellectuelen naar Parijs. Wie er toe doet, moet daar zijn.
Eind jaren zestig verliest Parijs zijn glans, het wordt stil in de stad. Het rijke verleden van Parijs biedt nog wel inspiratie, maar voor de toekomst gaan kunstenaars liever naar concurrent New York.
En je weet het!
Anderen het laten weten?