Waardoor overstroomde Nederland in 1953?
Waardoor overstroomde Nederland in 1953?
Laatste update: 22-04-2024
1836 mannen, vrouwen en kinderen laten het leven, honderdduizend mensen moeten vluchten en proberen te redden wat ze nog redden kunnen en bijna de helft van de dijken in Zuidwest-Nederland wordt kapot gebeukt: de watersnoodramp van 1953. Hoe is de grootste Nederlandse natuurramp van de twintigste eeuw ontstaan? Wat zijn de gevolgen? En welke maatregelen worden er getroffen na de ramp?
Redacteur: Saskia Wayenberg
Wat gebeurt er op 31 januari en 1 februari 1953?
Op zaterdag 31 januari steekt een storm op boven de Atlantische Oceaan. Het centrum bereikt ‘s middags de oostkust van Schotland. Deze storm, die boven de gehele Noordzee heerst, houdt aan tot zondagochtend. Om een maximale stijging van de zeespiegel te kunnen veroorzaken, moet deze noordwesterstorm zes tot twaalf uur duren. En dat gebeurt. De storm heeft windsnelheden van meer dan honderd kilometer per uur en de zeespiegel stijgt na twaalf uur nog steeds. Dat heeft tot gevolg dat de vloedstand in deze periode extreem hoog is.
Door deze ongelukkige samenloop van omstandigheden zwiept het water tot ongekende hoogtes langs de kust en in de zeegaten. Om elf uur ‘s avonds is de waterstand tijdens eb nog zo’n meter hoger dan de normale vloedstand op deze dag. Zaterdagnacht ebt de zee niet af en boven op die toen al onrustbarende stand komt de springvloed opzetten. Daardoor stijgt de waterstand tot ruim drie meter boven de normale vloedtop.
Urenlang beukt het vloedwater op de lage en zwakke dijken. En dan gaat het mis. De dijken breken door in West-Brabant, Zeeland en op de Zuid-Hollandse eilanden. Ook de Texelse dijken zijn niet bestand tegen het kolkende water. Rond vijf uur ’s nachts breken bijna overal de dijken door en de gevolgen zijn niet te overzien: binnen een halfuur staan sommige dorpen in de polder tot wel drie meter onder water. Dit gaat zelfs zo snel dat veel bewoners genoodzaakt zijn te vluchten naar de zolder of het dak van hun huis. Sommigen komen daar dagenlang vast te zitten zonder eten en drinken. Velen worden alsnog gegrepen door het water en verdrinken.
De dag voordat de grootste Nederlandse natuurramp van de twintigste eeuw zich voltrekt, krijgen weerkundigen langzamerhand de storm in de peiling. Op advies van het KNMI waarschuwt de zogeheten stormvloedwaarschuwingsdienst voor ‘hoog water’. Een aantal uren later wordt deze waarschuwing opgeschroefd naar de hoogste graad 'gevaarlijk hoog water'. De hoogst mogelijke staat van alarm is daarmee bereikt terwijl het KNMI eigenlijk nog verder wil gaan.
Veel halen deze waarschuwingen echter niet uit. De meeste radio’s zijn die nacht de lucht al uit en de pogingen die worden gedaan om de radiozenders weer aan de praat te krijgen mislukken. Daarnaast zijn de meeste waterschappen niet geabonneerd op de speciale dienst die voorziet in stormwaarschuwingen. Ook heeft niet iedereen een radio (of telefoon).
Via de radionieuwsdienst van het ANP bereiken de eerste berichten ook de rest van Nederland pas in de ochtend van 1 februari. Verslaggevers ter plaatse moeten hun stem verheffen om boven de gierende wind uit te komen.
“Wanneer je dan weer de straat op gaat, word je opnieuw geconfronteerd met die ellende,” vertelt een van de dienstdoende verslaggevers. “ Een man loopt met blote benen over de straat en hij schreeuwt in de richting van de overkant ‘mijn huis drijft weg, mijn huisraad drijft weg!’ En daar bovenop de bovenverdieping van dat huis van die man zit een vrouw voor het raam te huilen.”
Na de ramp probeert iedereen elkaar te helpen. Sommigen ontpoppen zichzelf tot ware helden: ze zoeken met boten naar overlevenden, bouwen bruggen van stukken hout en zwemmen lange afstanden door het koude water om mensen te redden.
Hoe heeft de ramp kunnen gebeuren?
Na de Tweede Wereldoorlog wordt al snel duidelijk dat vele dijken in Nederland niet hoog genoeg zijn voor de absolute zeespiegelstijging, waarbij de hoogte van het water stijgt. Daarnaast zijn de dijken ook erg verzwakt tijdens de oorlogsjaren ten gevolge van slecht onderhoud en verwaarlozing. Maar geld en een goed plan voor de structurele verbetering van de dijken is er niet en slechts een aantal kleine projecten komt van de grond.
De naoorlogse economische wederopbouw van Nederland heeft voorrang en de kustbescherming is geen prioriteit. Johan van Veen, civiel ingenieur bij Rijkswaterstaat, is zich al jaren van van de potentiële gevaren van zeepiegelstijging bewust en voorziet een mogelijke watersnoodramp. Hij ziet in het bouwen van stormvloedkeringen en het dichten van zeegaten een oplossing. Het plan dient hij kort vóór de ramp in bij de minister. Twee dagen na het indienen van zijn oplossingen vindt de ramp plaats, die hij op basis van zijn uitgebreide studies voorzag. Een combinatie van de slechte staat van de dijken en de ongelukkige samenloop van omstandigheden – het eb dat uitblijft, het water dat al hoog staat, de vloed die op komst is en het feit dat het springtij is – leidt tot de grootste naoorlogse natuurramp van Nederland. Na de ramp is één ding heel duidelijk: dit mag nooit meer gebeuren.
Wat is de nasleep van de ramp?
Tijdens en vlak na de ramp is de wederopbouw van de dijken al snel in volle gang. Grote hoeveelheden klei, die niet in de omgeving te vinden zijn, worden aangevoerd vanuit Antwerpen. Duitsland en België voorzien Nederland daarnaast van stortsteen. Miljoenen zandzakken moeten met veel haast naar het rampgebied worden overgebracht.
De schade aan de dijken ontstaat hoofdzakelijk door overloop. Tijdens opgaande vloed jaagt de storm het water over de dijken waardoor het profiel van binnenuit wordt aangetast. Bij de tegenaanval op het water komt heel waterstaatkundig Nederland in beweging.
Onder leiding van August-Godfried Maris – directeur-generaal van de Rijkswaterstaat – wordt de strategie bepaald en een plan opgezet. Alle beschikbare mankracht wordt zo snel mogelijk naar de overstroomde gebieden van Zeeland gestuurd. Als op 6 november 1953 bij Ouwerkerk het laatste dijkgat wordt gedicht is de nachtmerrie voorbij.
De gemeenten Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee worden het hardst getroffen: veertig procent van het totale aantal slachtoffers valt daar. Het dodental loopt tijdens de dagen van de ramp snel op. De media melden op zondagavond dat er 58 slachtoffers zijn gevallen, op maandag is dit aantal opgelopen naar 394 en vrijdag tot bijna 1400. Wanneer de storm op 3 februari 1953 eindelijk afneemt wordt al snel duidelijk dat er nog veel meer slachtoffers zijn gevallen. Het uiteindelijke officiële dodental is vastgesteld op 1836 vrouwen, mannen en kinderen. Daarnaast komen twintigduizend koeien, tweeduizend paarden, twaalfduizend varkens, drieduizend schapen en tienduizenden konijnen, honden en katten om bij de ramp.
Ook de materiële schade is gigantisch. Achthonderd kilometer dijk is beschadigd en achtduizend woningen zijn met de grond gelijk gemaakt. De totale geldschade bedraagt zo’n anderhalf miljard gulden (ongeveer 680 miljoen euro). In de weken na de ramp worden veel inzamelingsacties opgezet. Dat levert in totaal zo’n 138 miljoen gulden (ongeveer 62 miljoen euro) op.
Welke maatregelen zijn er getroffen?
Onder leiding van de minister van Verkeer en Waterstaat, Jacob Algera, wordt op 21 februari 1953 (drie weken na de watersnoodramp) de Deltacommissie opgericht. Johan van Veen wordt secretaris. Door zijn uitgebreide studies en plannen voor het Deltagebied kan er snel met de Deltawerken worden begonnen. Van Veen is hierdoor de grondlegger van de Deltawerken.
Als eerst worden alle zeegaten afgesloten met dammen en worden de dijken versterkt. Daarna volgen de stormvloedkeringen. In deze story lees en bekijk je meer over de Deltawerken.
In geval van nood gaan de openingen in de stormvloedkeringen dicht en is Nederland beveiligd tegen overstromingen. Tevens zijn er door de jaren heen veel nieuwe bruggen en dammen gebouwd en zijn de zeedijken bij de Westerschelde zwaar verstevigd.
De grootste Nederlandse natuurramp van de twintigste eeuw eist het leven van 1836 mannen, vrouwen en kinderen.
Een reconstructie van de watersnoodramp
In het kort
Een ongelukkige samenloop van omstandigheden – het eb dat uitblijft, het water dat al hoog staat, de vloed die op komst is en het feit dat het springtij is – leidt tot de grootste naoorlogse natuurramp van Nederland. Daarnaast zijn de dijken erg verzwakt geraakt tijdens de oorlogsjaren.
Het zwaarst getroffen wordt de zuidzijde van Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee, daar valt veertig procent van het totale aantal slachtoffers van de ramp. Het officiële dodental is vastgesteld op 1836.
De materiële schade is ook enorm: achthonderd kilometer dijk is beschadigd en achtduizend woningen zijn met de grond gelijk gemaakt. De totale geldschade bedraagt zo’n anderhalf miljard gulden.
Onder leiding van de minister van Verkeer en Waterstaat, Jacob Algera, wordt op 21 februari 1953 de Deltacommissie opgericht om rampen zoals deze in de toekomst te voorkomen.
Johan van Veen, civiel ingenieur van Rijkswaterstaat, is de grondlegger van de Deltawerken. Hij diende twee dagen voor de ramp in 1953 plannen voor stormvloedkeringen in bij de minister om het Deltagebied te beschermen. Die werden na de ramp uitgevoerd.
En je weet het!
Anderen het laten weten?