Is de politiek harder geworden?
Is de politiek harder geworden?
Laatste update: 21-11-2023
Van “even dimmen” via “knettergek” naar “doe eens normaal, man” en "gewoon je bek houden": wie het recente taalgebruik van Tweede Kamerleden erop naslaat, is geneigd te denken dat het er steeds ruwer aan toegaat in ons parlement. Maar was het vroeger echt beter?
Redacteur: Sjoerd Huismans
Hoe waren de parlementaire omgangsvormen vroeger?
Historica Erie Tanja stelt dat taalverruwing in de politiek nog niet aan de hand is aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Wel verandert langzaam de stijl van politiek bedrijven en daarmee ook het taalgebruik. Tanja heeft aan de Radboud Universiteit Nijmegen onderzoek gedaan naar de parlementaire cultuur van de Tweede Kamer in de periode 1866-1940. Dat leverde in 2011 het proefschrift Goede politiek op.
Het parlement bestaat tot de vorige eeuwwisseling vrijwel geheel uit heren van adel en uit de hogere middenklasse. “Lange tijd zijn er weinig verschillen in taalgebruik, dat ook relatief formeel is. Dit komt doordat Kamerleden tot 1900, ondanks hun verschillende opvattingen, een homogene groep vormen”, zegt Tanja.
De politiek staat nog ver van de kiezer af en de Kamer is naar binnen gericht. Het zijn de antirevolutionair Abraham Kuyper en de socialist (later anarchist) Ferdinand Domela Nieuwenhuis die in die tijd op een andere manier gaan debatteren. Zij richten zich niet alleen op hun mede-Kamerleden, maar willen ook een spreekbuis van hun achterban buiten de Kamer zijn. Tanja: “Vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw is er sprake van emancipatie van grote groepen burgers, vooral door de industrialisatie. Politieke partijen komen op. Kamerleden gaan zich richten op de buitenwereld en willen zorgen dat ze de kiezer bereiken met hun boodschap, om duidelijk te maken dat ze voor zijn belangen opkomen.” In diverse kranten, zoals De Standaard, waarvan Kuyper zelf de hoofdredacteur was, en NRC verschijnen uitgebreide verslagen van Kamerdebatten. “In de Kamer is weinig plaats voor directe toehoorders; via de verslagen en andere berichten in kranten kunnen politici wél hun achterban bereiken.”
Ook komen mensen uit lagere sociale klassen in de Kamer, zoals de Groningse schilder Jan Schaper die vanaf 1899 namens de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) een socialistische maatschappij nastreeft. Tanja: “Hij heeft een andere manier van dingen zeggen dan de liberalen. Daarmee komt wat je nu ‘straattaal’ zou noemen in de Kamer. Niet dat het daarmee platvloers wordt, maar hij gebruikt wel termen die je eerder niet hoorde. Zo zijn er ineens antikapitalistische geluiden te horen.”
In 1910 is er het volgende incident tussen Schaper, zijn collega De Geer van de Christelijk-Historische Unie (CHU) en de voorzitter van de Tweede Kamer:
Schaper: “Ik wil alvast constateeren, dat, waar De Savornin Lohman (een partijgenoot van De Geer, red.) mij gisteren van woede uit mijn vel heeft laten springen, hij ook zooëeven eens goed opgewonden is geworden.”
De Geer: “Niet zoo onbeschoft als u.”
Schaper: “De grootste onbeschoftheid is begaan door u en uw leelijke kornuiten.”
Voorzitter: “Ik roep den heer Schaper tot de orde. Uitdrukkingen als die hij gebruikt, zijn hier niet op haar plaats.”
Schaper: “De heer De Geer zegt, dat ik onbeschoft was; mag dat dan?”
Voorzitter: “Wanneer ik den heer Schaper voor den tweeden keer tot de orde moet roepen, zal ik de Kamer voorstellen hem het woord te ontnemen.”
De onderlinge omgangsvormen veranderen. Tot 1917 bestaat in Nederland een districtenstelsel: Kamerleden vertegenwoordigen de kiezers uit hun eigen district. Tanja: “Zij hoorden elkaar bijvoorbeeld aan te spreken als ‘geachte afgevaardigde uit Groningen’. Na 1900 komen daar ook persoonlijke kwalificaties als ‘professor’ bij. Het hele zakelijke en formele wordt langzaamaan iets persoonlijker. Spreken via de voorzitter is nog steeds goed parlementair gebruik.”
Pas in het interbellum – de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog – veranderen de omgangsvormen duidelijk. Onder invloed van de communisten en later de NSB wordt het debat feller. De Kamervoorzitter krijgt steeds meer bevoegdheden om in te grijpen als Kamerleden ‘buiten de orde spreken’. In 1930 en 1932 krijgt het Kamerlid Louis de Visser van de Communistische Partij van Nederland (CPN) tot twee keer toe te maken met de meest verregaande bevoegdheid van de Kamervoorzitter op dat moment: de voorzitter kan de Kamer voorstellen een lid uit te sluiten van de vergadering. Onder andere gebeurt dat omdat De Visser het Kamerlid Dolf Joekes van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) van “onbeschaamdheid” beticht:
De Visser: “Ja, Mijnheer de Voorzitter, ik ga door, maar ik mag u toch wel vragen, of u bedoelde den heer Joekes tot de orde te roepen, die de onbeschaamdheid had...”
Voorzitter: “Ik roep u andermaal tot de orde voor een dergelijke uitdrukking tegenover uw medeleden.”
De Visser: “Uitstekend, maar vergeet u dan niet, dat datzelfde lid beweert, dat wij ze liever zoo maar tegen den grond schieten. En dat u deze onbeschaamdheid...”
Voorzitter: “Ik ontneem u het woord.”
De Visser: “Wat kan mij dat verdommen. Denkt u dat ik mij door een dergelijke...”
Voorzitter: “Dat gaat alles te buiten. Ik...”
De Visser: “Daar staat nog zoo een schoelje.”
Voorzitter: “Ik stel aan de Kamer voor aan den heer De Visser voor heden den toegang tot het Kamergebouw te ontzeggen.”
Wat is het ‘lijkendossier’ van de Tweede Kamer?
De fellere retoriek leidt ertoe dat in 1934 de zogeheten ‘schrapbepaling’ wordt ingevoerd. Dankzij die bepaling kan de Kamervoorzitter uitspraken van parlementariërs als ontoelaatbaar bestempelen en uit de Handelingen (het woordelijk verslag van de Kamerdebatten) houden. Dit kan zowel tijdens het debat als achteraf. Een voorbeeld uit 1985, waarbij Kamerlid Hans Janmaat van de – destijds als extreemrechts beschouwde – Centrumdemocraten een vergelijking maakt tussen de ‘status aparte’ die Aruba nastreeft en de apartheid in Zuid-Afrika:
Janmaat: “En dan Aruba. Men moet een status aparte hebben. Nu had je gedacht dat apartheid in Nederland geen enkele grond van waardering vindt. Maar mis! Het gaat dit keer uiteindelijk niet om Zuid-Afrika.”
Voorzitter: “Wilt u deze onsmakelijke vergelijking intrekken!”
Janmaat: “Daar zie ik geen reden toe meneer de Voorzitter!”
Voorzitter: “Maar ik wel!”
Janmaat: “Dan moet u haar schrappen.”
Voorzitter: “Juist. Deze vergelijking wordt geschrapt.”
Deze uit de verslagen geschrapte passages zijn in de wandelgangen bekend komen te staan als de ‘lijken’ van het parlement. Om later nog vast te kunnen stellen wat er gezegd is, worden de uitgewerkte stenogrammen mét de ontoelaatbaar geachte woorden in een speciaal archief bewaard: het ‘lijkendossier’.
In 1993 verwijst de Voorzitter voor het laatst een opmerking naar het lijkendossier. Daarna wordt de schrapbepaling niet meer gebruikt. Dankzij de opkomst van radio en televisie kan niet meer worden voorkomen dat bepaalde opmerkingen uit het debat het grote publiek bereiken, is de achterliggende gedachte. In 2001 wordt de schrapbepaling helemaal afgeschaft.
Even rustig, even dimmen, even dimmen. Even een vraag stellen. Ja, kom…
Ook na het in onbruik raken van de schrapbepaling zijn er genoeg voorbeelden van ‘onparlementaire’ gewonemensentaal in de Tweede Kamer. Zo is er in 1997 grote ophef na een incident tussen Jan Marijnissen van de Socialistische Partij (SP) en waarnemend Kamervoorzitter Frans Weisglas (VVD). Marijnissen wil staatssecretaris van Justitie Elizabeth Schmitz (PvdA) interrumperen in een debat over uitgeprocedeerde asielzoekers. De voorzitter wijst hem erop dat het debat al uitgelopen is:
Voorzitter: “Heel kort hè, ik zeg het maar meteen…”
Marijnissen: “Ja ja, één zin.”
Voorzitter: “Ja. Gaat uw gang.”
Marijnissen: “Voorzitter, dit is de eerste interruptie die ik pleeg in een debat van drie uur. Dus ik vind alles prima hoor, maar…”
Voorzitter: “Ik vind ook alles prima, maar ik kijk naar de avond die voor ons ligt…”
Marijnissen: “Even rustig, even dimmen, even dimmen. Even een vraag stellen. Ja, kom…”
Voorzitter: “Nee, meneer Marijnissen, ik zou u iets willen zeggen. We hebben een agenda voor een avond die buitengewoon lang gaat worden. Ik ken uw stijl en uw vocabulaire, maar als degene die op dit moment in deze functie zit, wordt het niet gewaardeerd wanneer u zegt ‘even dimmen’ tegen de voorzitter. Dus ik zou u willen vragen dat terug te nemen.”
Marijnissen: “Dat ben ik absoluut niet van plan. Meneer de voorzitter…”
Voorzitter: “Wat zegt u?”
Marijnissen: “Dat ben ik absoluut niet van plan, om dat terug te nemen.”
Voorzitter: “Dat bent u niet van plan. Daarvan akte. Een korte interruptie.”
Marijnissen: “Een hele korte interruptie.”
Marijnissen kan het akkefietje goed gebruiken om de SP neer te zetten als een partij van buitenstaanders die de taal van de gewone man spreken. Hij heeft meteen een titel voor een boek over zijn ervaringen in de Haagse politiek, en verbastert zijn uitspraak daarbij nog eens tot de titel Effe dimmen: een rebel in Den Haag. “Zolang er niet gevloekt en gescholden wordt, kan het geen kwaad dat er ook in de Kamer meer gewonemensentaal wordt gesproken”, zegt de SP-leider er later over. “Dat zou in ieder geval de duidelijkheid ten goede komen.” De vermaning van Weisglas noemt Marijnissen ‘oppositiepesten’ en laat volgens hem zien hoe groot de kloof tussen de Kamer en de man in de straat is. Later komt Marijnissen weer met zijn taalgebruik in het nieuws: minister van Ontwikkelingssamenwerking Bert Koenders (PvdA) meent dat de SP-leider hem vanuit zijn bank tot drie keer toe “flapdrol” heeft genoemd tijdens een vragenuurtje.
Waar ligt de grens? Een decennium later is het vooral de Partij voor de Vrijheid (PVV) van Geert Wilders die de grenzen aftast. Kamerlid Dion Graus vraagt zich in de Kamer hardop af of collega Henk-Jan Ormel (CDA) “mogelijk een beginnend lijder aan Alzheimer is.” Plaatsvervangend Kamervoorzitter Ernst Cramer (ChristenUnie) grijpt daarop in, tot woede van Graus. Cramer verklaart later: “Sommig taalgebruik past niet bij de statuur van de Tweede Kamer. Straattaal hoort hier niet.” Minister Ella Vogelaar (PvdA) van Wonen, Wijken en Integratie wordt door Wilders “knettergek” genoemd. Ze “verraadt de Nederlandse cultuur” door te stellen dat de joods-christelijke traditie in Nederland wellicht een joods-christelijk-islamitische traditie wordt. Andersom laten Kamerleden van andere partijen zich soms gaan tegen hun PVV-collega’s. Zo zegt Ineke van Gent (GroenLinks) tegen Hero Brinkman dat hij een “grote waffel” heeft.
Taalverruwing bij de PVV
In 2011 laait de discussie over omgangsvormen in de politiek weer op als Geert Wilders (PVV) tijdens de algemene beschouwingen “Doe eens normaal man!” roept tegen premier Rutte. “Doet u zelf eens normaal, meneer Wilders!” reageert Rutte. “Je kunt toch niet praten over de premier van Turkije als een islamitische aap?”. In de Kamer ontspint zich een debat: kan de premier dit wel over zich heen laten komen zonder zijn geloofwaardigheid te verliezen, van een gedoogpartner nota bene? Maar Rutte kaatst de bal terug naar de Kamer en vindt dat Wilders in het parlement moet worden aangesproken op zijn gedrag. Volgens de PVV-leider zelf zijn het “gewoon normale woorden die mensen thuis ook gebruiken".
Doe eens normaal man
Wordt er actie ondernomen tegen verruwing in de politiek?
In 2007 betoogt SGP-voorman Bas van der Vlies dat de Kamer “zich niet te kijk moet zetten door onheus taalgebruik en spelverruwing.” In een interview met het Historisch Nieuwsblad laat de christelijke politicus zich een jaar later ook negatief uit over de kleding van zijn collega’s: “Soms lijkt het wel of Kamerleden rechtstreeks van de camping komen.” Iemand die via de televisie de politiek volgt krijgt volgens Van der Vlies het beeld van het parlement als een “zooitje ongeregeld”.
In datzelfde jaar is er veel aandacht voor de omgangsvormen in de politiek. “Ik heb me de afgelopen tijd dood zitten ergeren aan het taalgebruik dat hier van links tot rechts gebezigd wordt,” zegt ook het prominente VVD-Kamerlid Johan Remkes. Hij wil ontoelaatbaar taalgebruik in debatten voortaan weren. Een meerderheid van de Kamer stuurt in oktober een brief naar Kamervoorzitter Gerdi Verbeet met een pleidooi voor een ‘morele code’ om beschaafder taalgebruik te garanderen.
Toch bloedt het initiatief dood. De partijen op de flanken – SP en PVV – waren al fel tegen deze “ordinaire poging om de oppositie monddood te maken” (aldus Hero Brinkman), maar ook GroenLinks-leider Femke Halsema is niet rouwig om het sneuvelen van het voorstel, zegt ze tegen De Volkskrant. “Wie onheus bejegend wordt, moet zelf terugvechten. Dat kun je niet aan een voorzitter overlaten.” D66-fractievoorzitter Alexander Pechtold kan zich er evenmin druk om maken. “Ach, die woorden. De oogst van de afgelopen vijftien jaar aan echt onparlementair taalgebruik blijft nog steeds beperkt tot 'effe dimmen' en 'knettergek'. Dat vind ik zo ernstig niet. Zeker als je het vergelijkt met andere landen.”
Hoe gaan politici in andere landen met elkaar om?
Inderdaad, hoe zit het eigenlijk in andere landen? Door al deze akkefietjes zou je het bijna vergeten, maar vergeleken met bijvoorbeeld het Britse Lagerhuis is de debatcultuur in de Tweede Kamer in de regel zakelijk en formeel. Historica Erie Tanja spreekt van een “handjevol incidenten in een hele eeuw.” Vechtpartijen zijn sinds 1939 al helemaal uitgesloten in Nederland. Een compilatie om de voorvallen in het Nederlands parlement in perspectief te plaatsen, en een studiogesprek met historicus Henk te Velde in Buitenhof. Hij merkt op dat het woord 'parlementair' in het Nederlands iets als 'beschaafde discussie' betekent. "Er is geen andere taal waar dat op die manier gebeurt, en dat zegt iets over wat wij verwachten van een discussie: die moet kalm en rustig zijn."
Omgangsvormen in buitenlandse parlementen
Verruwt de relatie tussen politiek en media?
In het parlement valt het historisch gezien dus nogal mee met de taalverruwing. Kamerleden uiten zich niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook via de media. Hoe zijn de verhoudingen tussen politici en journalisten veranderd? De Media-Ombudsman Nederland (MON), een onafhankelijke stichting die zich inzet voor journalistieke ethiek, maakt zich in 2008 zorgen om de relatie tussen politici en journalisten. De stichting waarschuwt vooral voor de nadruk die in de media is komen te liggen op de beeldvorming van een politicus, in plaats van op zijn of haar boodschap.
Schoolvoorbeeld van deze nieuwe aanpak zijn website GeenStijl en de bijbehorende omroep PowNed, die politici met onorthodoxe methoden het vuur aan de schenen leggen. Zo komt minister Ella Vogelaar (PvdA) in de problemen als ze verslaggever Rutger Castricum niet te woord wil staan, maar zich ook niet goed raad weet met zijn volhardendheid. Drie minuten ongemakkelijke stilte voor de camera zijn het gevolg.
PowNed en Vogelaar
Dat dit soort journalistiek serieuze gevolgen kan hebben, blijkt ook uit de rubriek Gaat-ie mee of zegt-ie nee? in het 3FM-programma van Giel Beelen, waarin politici worden verleid om te reageren op nepnieuws. PvdA-Kamerlid John Leerdam trapt met open ogen in een vraag van verslaggever Lex Uiting over de niet-bestaande terrorist Jael Jablabla, en doet net alsof hij bovenop de zaak zit. Na dit pijnlijke filmpje besluit Leerdam af te treden. Verslaggever Uiting is er achteraf beduusd van (zie onderstaande video): het was toch maar een geintje?
Parlementair journalist Frits Wester zegt in bovenstaande video uit Iedereen journalist: “Het is voor een deel informeler geworden. Toen ik hier kwam waren veel Kamerleden echt nog wel ‘u’ voor journalisten.” Dat blijkt ook uit onderstaande compilatie in een thema-uitzending van Sonja Barend, waarin politici op zwart-witbeelden nog keurig met ‘excellentie’ worden aangesproken. Een minister op straat aanspreken? Dat kon al helemaal niet. Ed van Westerloo, voormalig baas van het NOS Journaal en Brandpunt: “Dat was brutaal, ook al zei je excellentie erbij.”
Sonja
De omgangsvormen tussen politici en journalisten lijkt wel degelijk veranderd. Je kunt je afvragen of het erg is dat de onderdanige opstelling van journalisten is vervangen door een brutalere aanpak, zolang dat niet doorschiet naar flauwe spelletjes. Ze zijn er toch om de machthebbers te controleren?
Ging het er vroeger beschaafder aan toe in het parlement?
Terug naar de omgangsvormen in de Tweede Kamer, zijn die ook veranderd? Taalwetenschapper Jan Renkema (Universiteit van Tilburg) concludeert in een verkennend onderzoek dat verruwd taalgebruik niet werkt als methode om de kloof tussen de politiek en de burger te dichten. Tegenstanders kan de politicus er niet mee overtuigen, en zijn eigen imago loopt deuken op. In een voetnoot van zijn artikel zegt Renkema: “Overigens zijn er geen harde bewijzen dat dit type taalgebruik in de politiek toeneemt. Het kan ook zijn dat er nu meer aandacht aan wordt besteed dan vroeger. Wel is er sinds de opkomst van Fortuyn een tendens waarneembaar dat politici geneigd zijn om directer te formuleren wat zij denken.”
Bootsma en Hoetink zijn in hun boek Over Lijken over de schrapbepaling ook voorzichtig. Zij concluderen: “Onvertogen woorden vielen er kortom ook na het in onbruik raken van de schrapbepaling wel degelijk. Is het parlementaire taalgebruik dan steeds informeler aan het worden? De geschiedenis van de lijken leert in ieder geval dat het vroeger niet altijd beter was – in de jaren vijftig en zestig niet, en zeker ook in de jaren dertig niet.”
In het kort:
De formele omgangsvormen veranderen begin twintigste eeuw langzaam als Kamerleden van lagere sociale klassen – met een ander taalgebruik – tot de Kamer toetreden.
In 1934 wordt de ‘schrapbepaling’ ingevoerd, waardoor de Voorzitter onwelgevallig taalgebruik kan schrappen uit de notulen.
Vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw gebruikt de Voorzitter deze bevoegdheid niet meer: de burger kan toch alles meekrijgen via televisie en radio.
Rond 2008 laait de discussie op, bijvoorbeeld nadat Geert Wilders (PVV) minister Ella Vogelaar (PvdA) “knettergek” noemt. VVD’er Johan Remkes doet een voorstel voor een ‘morele code’.
Of het taalgebruik onder politici onderling is verruwd door de jaren heen? Daar zijn geen harde bewijzen voor. Ook in het verleden konden politici soms fel en onparlementair uit de hoek komen.
Geraadpleegde bronnen
En je weet het!
Anderen het laten weten?