Hoe zag het basisonderwijs er vijftig jaar geleden uit?
Hoe zag het basisonderwijs er vijftig jaar geleden uit?
Laatste update: 28-08-2024
Denk je aan het basisonderwijs, dan denk je aan stakingen, een hoge werkdruk, lage salarissen en het lerarentekort. Hoe was dat vroeger? Toen wás een schoolhoofd nog iemand in het dorp. Met hetzelfde aanzien als de notaris, de dokter en de dominee. Hoeveel vrijheid kregen leraren bij het lesgeven? En had elke leerling dezelfde kansen op vervolgonderwijs?
Redacteur: Rob Bruins Slot
Programma: Andere Tijden (NTR)
Waarom ligt de lat in het basisonderwijs laag na de oorlog?
Tegenwoordig willen ouders vaak het allerbeste voor hun kinderen, maar in de jaren na de oorlog ligt dat nog heel anders. “De lat lag heel laag”, zegt oud-schoolhoofd Ed van Spreeuwel over zijn leerlingen uit de Tilburgse Vogeltjesbuurt in Andere Tijden. “Van huis uit werd de waarde van goed onderwijs niet gezien, en de kinderen redeneerden zelf dat hun vader ook best goed terecht was gekomen zonder opleiding.” Het zijn andere normen en waarden.
Ed van Spreeuwel begint in 1964 op de Don Sartoschool in Tilburg, waar dan nog A-klassen en B-klassen bestaan. De basisschool ligt in een van de moeilijkste volkswijken van Tilburg. Op de school zitten ongeveer 400 leerlingen, 200 uit de volkswijk en 200 uit de omliggende wijken. De A-leerlingen komen van de aanpalende wijken en worden geacht beter te presteren. De B-leerlingen komen uit de volkswijk en hebben te maken met een duidelijk lager verwachtingspatroon.
Van Spreeuwel vindt het stigmatiserend en maakt er zodra hij in 1975 hoofd van de basisschool wordt meteen een einde aan. “Ik heb de kinderen door elkaar in de klassen gezet en dat bracht aanmerkelijk betere resultaten”, blikt hij terug. In totaal blijft Van Spreeuwel veertig jaar aan dezelfde school verbonden.
Hoe ziet de lerarenopleiding eruit?
Om onderwijzer te worden ga je tot eind jaren 60 naar de kweekschool. Als vooropleiding moet je gymnasium of hbs hebben. Met een diploma van mulo-B kun je ook naar de kweekschool, maar dan duurt de opleiding twee jaar langer. Basisschoolleraren hebben dus allemaal een achtergrond in de hogere en exactere opleidingen van het voortgezet onderwijs.
De kweekschool
Eind jaren 60 verandert de kweekschool in de Pedagogische Academie en nog later worden onderwijzers klaargestoomd voor het vak via de pabo, waarvoor in vergelijking met de kweekschool lagere toelatingseisen gelden. De nadruk in de lerarenopleiding verschuift van degelijke vakkennis naar de ontwikkeling van het kind. “Ik had het gevoel dat ik alles met twee vingers in mijn neus kon doen en ik kan me niet herinneren dat ik veel kennis heb opgedaan”, vertelt Iek de Vos in Andere Tijden.
Wie bepaalt de inhoud van het basisonderwijs?
Los van een ander opleidingsniveau hebben de onderwijzers vijftig jaar geleden ook veel meer ruimte om hun eigen lessen en curriculum in te delen. “Iedereen had zijn eigen koninkrijkje”, zegt oud-onderwijzer Henk ter Voort in Andere Tijden. “Je bemoeide je niet met iemand anders klas en de ander bemoeide je ook niet met jouw klas. Je had in die tijd alle vrijheid”, aldus Ter Voort die in die tijd op een nieuwbouwschool in Zeist lesgeeft en daar ook schoolhoofd is.
In zijn team van onderwijzers herinnert hij zich Iek de Vos, die begin jaren 70 lesgeeft in een door zijn moeder gebreid schapenwollen vest met daarover een Marokkaanse kaftan. “Ik had een hele eigen rekenmethode bedacht”, lacht De Vos. “En die ging ik die kinderen leren; dat kon allemaal toen”.
Op de school van Ed van Spreeuwel houden de leraren zich wel aan het curriculum dat landelijk ongeveer van hen wordt verwacht. Van Spreeuwel zelf geeft voornamelijk les aan de B-klassen, met de kinderen uit de volkswijk. “Met rekenen verknipten we de boekjes en plakten ze apart op. Zo maakten we er taakjes van, want je kon die kinderen niet ineens een dik boek voorleggen. Dat konden ze niet aan en dat waren ze van thuis ook niet gewend”.
Hoe eindigt onderwijs op basis van afkomst?
Als ouders een lage verwachting hebben, kinderen weinig ambitie hebben en de onderwijzer geen helpende hand uitsteekt, dan kan het kind zomaar aan het einde van toen nog klas 6 - de huidige groep 8 - de school verlaten zonder door te stromen in vervolgonderwijs. Om net als vader schillenboer of straatveger te worden, of werkeloos of iets onduidelijks te gaan doen wat toch geld opbrengt. Automatisch, omdat de ouders tot een bepaalde klasse behoren. De kinderen van de midden- en hogere klasse hebben betere kansen op vervolg, alleen op grond van afkomst.
Het is precies dit vooroordeel van de leerkracht - “dat is typisch een kind geschikt voor schillenboer” - dat de Cito-toets moet ondervangen. Alle kinderen objectief beoordelen op hun niveau. Dat is wat Adriaan Dingeman de Groot voorstaat als hij in de jaren 60 een universele eindtest verzint voor de scholen in Amsterdam: de Amsterdamse Schooltoets. De Groot heeft kritiek op de onderwijzers van de lagere school, van wie hij vermoedt dat ze hun vooroordelen meewegen in hun eindoordeel over de capaciteiten van de leerling.
In Amerika ziet De Groot hoe de Educational Testing Service met meerkeuzevragen het niveau van leerlingen bepaalt. Het vergelijkbare instituut in Nederland zal het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) worden. De eindtoets die zij ontwikkelen, maakt geen onderscheid op afkomst. Voortaan, zo is de opvatting van de bedenkers, moet het ook mogelijk zijn voor de zoon of dochter van de lorrenboer om verder te komen.
Wat is leidend: de Cito of het oordeel van de onderwijzer?
De Cito-toets dient dus om het vooroordeel van de onderwijzer te ontmantelen. Maar er is ook kritiek; de toets is een momentopname. Wat nou als de leerling precies die dag slecht presteert en de leraar weet dat de leerling het hele jaar, of de hele schooltijd een hoger niveau heeft laten zien? Over de balans tussen het oordeel van de onderwijzer en de uitslag van de toets duurt de discussie nog altijd voort. Het oordeel van de leerkracht is natuurlijk het belangrijkste, zo stelt de onderwijzer in het Jeugdjournaal van 1981 nog.
Hoewel de Cito-toets de beoordeling van de leerling objectiveert, weegt het oordeel van de leraar ook nog altijd zwaar. Wel stellen scholen hun beoordeling soms bij, aan de hand van de uitslag van de toets, zo bericht ook het Journaal in 2017.
De Cito-toets wordt vanaf 1966 afgenomen, maar is in de tussentijd nooit verplicht gesteld. Vanaf schooljaar 2023-2024 heet de Cito-toets niet langer een eindtoets, maar een doorstroomtoets. De overheid neemt een aantal maatregelen die de overgang van de basisschool naar de middelbare school moet verbeteren en voor meer kansengelijkheid moet zorgen.
In het onderwijs is de afgelopen vijftig jaar veel veranderd, maar één ding is nog altijd hetzelfde: de onderwijzer in het basisonderwijs begeleidt kinderen op grond van leeftijd, niet op grond van leerniveau. Aan het einde van de basisschool zijn klasgenoten klaar voor een vervolgopleiding op het niveau van zowel vmbo als gymnasium, door elkaar. Dat is nogal een taak.
In het kort
De lat ligt laag voor kinderen waarvan de ouders niet of nauwelijks opgeleid zijn. Het verwachtingspatroon is dat kinderen hetzelfde gaan doen als hun ouders.
Om onderwijzer te worden ga je tot eind jaren 60 naar de kweekschool. Daarna verandert de opleiding in de Pedagogische Academie en nog later in de pabo, waar lagere toegangseisen gelden en de nadruk meer op de ontwikkeling van het kind ligt in plaats van vakkennis.
Vijftig jaar geleden hebben onderwijzers veel meer ruimte om hun eigen lessen en curriculum in te delen. Ze hoeven zich niet aan het curriculum te houden dat landelijk ongeveer wordt verwacht.
Adriaan Dingeman de Groot ontwikkelt een eindtoets op basis van meerkeuzevragen. Deze toets beoordeelt kinderen op basis van hun kunnen in plaats van afkomst en krijgt de naam Cito-toets.
De Cito-toets moet het vooroordeel van de onderwijzer ontmantelen, maar er is ook kritiek: het is een momentopname. Daarom worden vanaf schooljaar 2023/2024 de regels aangepast.
En je weet het!
Anderen het laten weten?